donderdag 10 januari 2013

RIA 8 januari 2013 bijdrage Solgu


Inspraak Ria, 8 januari 2013 / KTO Wmo over het jaar 2011

Geachte raadsleden en andere toehoorders,

Solgu op RIA 8 januari 2013Het Solgu maakt deel uit van de Wmo-cliëntenraad prestatieveld 6. U heeft van de voorzitter van deze raad het commentaar op het klanttevredenheids-onderzoek over het jaar 2011 van de Wmo gehoord. Dit commentaar wordt door het Solgu onderschreven. Graag wil ik namens het Solgu een aanvulling doen op dit commentaar, om één en ander in een breder perspectief te zetten.

De rapportage van Bestuursinformatie geeft inzicht in het functioneren van de Wmo waar het gaat om de verstrekking van hulpmiddelen en voorzieningen. Het is zeer zinvol te weten hoe de gemeente functioneert op dit belangrijke onderdeel van de Wmo.

Uit dit klanttevredenheidsonderzoek blijkt echter niet in hoeverre de Wmo in Utrecht uitgevoerd wordt waar het gaat om de bedoeling van de wet, namelijk: compenseren daar waar de participatie van burgers met een beperking in het gedrang komt. De verstrekking van hulpmiddelen en voorzieningen (pv.6), is het sluitstuk van compensatie die nodig is om mensen beter te laten participeren.

Het feit dat er nu geen zicht is op participatie van burgers met een beperking, in hoeverre die gecompenseerd worden en in hoeverre die compensatie adequaat is, baart het Solgu zorgen. En dan heb ik het nog niet eens over de burgers met een beperking die geen beroep doen op de Wmo. Omdat ze niet weten dat ze daar aan kunnen kloppen, of omdat mensen zelf alles zo goed en zo kwaad het lukt, regelen. Daar is al helemaal geen zicht op.

Op deze manier is niet te beoordelen of de Wmo in Utrecht een succes is en of beleid moet worden ontwikkeld of aangepast. Het feit dat we nu niets weten, betekent dat er ook niet gestuurd kan worden en dat is zorgelijk.
Op pagina 11 van het KTO bijvoorbeeld, staat dat in 72% van de gevallen het gesprek met een Wmo-medewerker geleid heeft tot het hebben van meer contacten buitenshuis, een indicatie voor meer participatie. Kunnen we zicht krijgen op hoe dit werkt? Wat zijn de succesfactoren van deze gesprekken? Hoe zien die gesprekken eruit: komen de Wmo-medewerkers thuis, of zijn dit telefoongesprekken? Krijgen alle Wmo-klanten zo’n gesprek? Wie wel, wie niet? Waarom wel, waarom niet?


Aanbeveling van het Solgu is om vooral door te gaan met de klanttevredenheids-onderzoeken die de verstrekking van hulpmiddelen en voorzieningen onderzoeken (met inachtneming van het commentaar dat is geleverd op de manier waarop de respondenten zijn geselecteerd[1]), maar ook om een tweede spoor in te zetten:

Ontwerp of maak gebruik van een onderzoeksinstrument waarmee participatie kan worden gemeten (bijvoorbeeld de participatieladder), en onderzoek in hoeverre de compensatiemiddelen van de gemeente adequaat zijn voor de participatie van mensen met een beperking.

 
Dank voor uw aandacht.

Annelies de Jong, Directeur Solgu

 
 

Bijlage

Specifieke opmerkingen Solgu KTO Wmo over het jaar 2011:

  • Voornaamste punt is dat het onderzoek tevredenheid heeft gemeten, door middel van het inzoomen op hoe de voorzieningen geleverd worden. We willen dat er gemeten wordt op participatie, en hoe tevreden zijn mensen over de compensatie die de gemeente levert om te kunnen participeren.
  • In hoeverre wordt er ‘gekanteld’ gewerkt. Op pag. 8 staat: “Klanten ervaren verschil in benadering sinds Kanteling”, maar er wordt alleen ingegaan op de procedures, niet op de inhoud. Op pag. 9 staat dat dit onderwerp meer kwalitatief moet worden onderzocht, mee eens!
  • Er zijn 1000 mensen aangezocht om te reageren op de vragenlijst, we gaan ervan uit dat dit een representatieve steekproef is geweest. Degenen die vervolgens reageren worden meegenomen in het onderzoek: is bekeken wat de kenmerken zijn van de respondenten? Zijn dit gezagsgetrouwe mensen die vinden dat ze mee moeten doen aan zo’n onderzoek? Reageren analfabeten, anderstaligen, laag-opgeleiden? (waarschijnlijk niet). Kortom: hoe representatief zijn de respondenten voor de klantenpopulatie van de Wmo?
  • p.10: reactie van een respondent die stelt dat het slecht gesteld is met de deskundigheid van mensen die indicaties moeten afgeven. Heel zorgelijk!
  • p.11: Het feit dat klanten (totaal 41%) eerst bij familie / vrienden en andere organisaties gingen rondkijken voor hulp en ondersteuning, is niet het gevolg van gekanteld denken en handelen van het Wmo-loket, maar van de mensen zelf. Ze doen dit namelijk uit zichzelf voordat ze bij het Wmo-loket aankloppen. Met dit verhaal kun je dus niets bewijzen over het gekantelde denken en handelen van de Wmo-medewerkers.
  • P. 11: positief is dat in 72% van de gevallen het gesprek met een Wmo-medewerker geleid heeft tot het hebben van meer contacten buitenshuis. Kunnen we zicht krijgen op hoe dit werkt? Wat zijn de succesfactoren van deze gesprekken?
  • p. 14: Gaat alleen in op tevredenheid over hulpmiddelen en voorzieningen.
  • Er staat niets in over het aantal keukentafelgesprekken, wanneer die gevoerd worden en hoe.


[1] Er zijn 1000 mensen aangezocht om te reageren op de vragenlijst, we gaan ervan uit dat dit een representatieve steekproef is geweest. Degenen die vervolgens reageren worden meegenomen in het onderzoek: is bekeken wat de kenmerken zijn van de respondenten? Zijn dit gezagsgetrouwe mensen die vinden dat ze mee moeten doen aan zo’n onderzoek? Reageren analfabeten, anderstaligen, laag-opgeleiden? (waarschijnlijk niet). Kortom: hoe representatief zijn de respondenten voor de klantenpopulatie van de Wmo?
 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten