Inspraak Ria, 8 januari 2013 / KTO Wmo over het jaar 2011
Geachte raadsleden
en andere toehoorders,
Het Solgu maakt
deel uit van de Wmo-cliëntenraad prestatieveld 6. U heeft van de voorzitter van
deze raad het commentaar op het klanttevredenheids-onderzoek over het jaar 2011
van de Wmo gehoord. Dit commentaar wordt door het Solgu onderschreven. Graag
wil ik namens het Solgu een aanvulling doen op dit commentaar, om één en ander in
een breder perspectief te zetten.
De
rapportage van Bestuursinformatie geeft inzicht in het functioneren van de Wmo
waar het gaat om de verstrekking van hulpmiddelen en voorzieningen. Het is zeer
zinvol te weten hoe de gemeente functioneert op dit belangrijke onderdeel van
de Wmo.
Uit
dit klanttevredenheidsonderzoek blijkt echter niet in hoeverre de Wmo in
Utrecht uitgevoerd wordt waar het gaat om de bedoeling van de wet, namelijk: compenseren daar waar de participatie van
burgers met een beperking in het gedrang komt. De verstrekking van
hulpmiddelen en voorzieningen (pv.6), is het sluitstuk van compensatie die nodig is om mensen beter te laten
participeren.
Het
feit dat er nu geen zicht is op participatie van burgers met een beperking, in
hoeverre die gecompenseerd worden en in hoeverre die compensatie adequaat is,
baart het Solgu zorgen. En dan heb ik het nog niet eens over de burgers met een
beperking die geen beroep doen op de
Wmo. Omdat ze niet weten dat ze daar aan kunnen kloppen, of omdat mensen zelf
alles zo goed en zo kwaad het lukt, regelen. Daar is al helemaal geen zicht op.
Op deze manier is niet te beoordelen of de
Wmo in Utrecht een succes is en of beleid moet worden ontwikkeld of aangepast. Het
feit dat we nu niets weten, betekent dat er ook niet gestuurd kan worden en dat
is zorgelijk.
Op pagina 11 van het KTO bijvoorbeeld, staat dat in
72% van de gevallen het gesprek met een Wmo-medewerker geleid heeft tot het
hebben van meer contacten buitenshuis, een indicatie voor meer participatie.
Kunnen we zicht krijgen op hoe dit werkt? Wat zijn de succesfactoren van deze
gesprekken? Hoe zien die gesprekken eruit: komen de Wmo-medewerkers thuis, of
zijn dit telefoongesprekken? Krijgen alle Wmo-klanten zo’n gesprek? Wie wel,
wie niet? Waarom wel, waarom niet?
Aanbeveling
van het Solgu is om vooral door te gaan met de klanttevredenheids-onderzoeken
die de verstrekking van hulpmiddelen en voorzieningen onderzoeken (met
inachtneming van het commentaar dat is geleverd op de manier waarop de
respondenten zijn geselecteerd[1]),
maar ook om een tweede spoor in te zetten:
Ontwerp of maak gebruik van een
onderzoeksinstrument waarmee participatie kan worden gemeten (bijvoorbeeld de
participatieladder), en onderzoek in hoeverre de compensatiemiddelen van de
gemeente adequaat zijn voor de participatie van mensen met een beperking.
Dank
voor uw aandacht.
Bijlage
Specifieke opmerkingen Solgu KTO Wmo over het jaar 2011:
- Voornaamste
punt is dat het onderzoek tevredenheid heeft gemeten, door middel van het
inzoomen op hoe de voorzieningen geleverd worden. We willen dat er gemeten
wordt op participatie, en hoe tevreden zijn mensen over de compensatie die
de gemeente levert om te kunnen participeren.
- In
hoeverre wordt er ‘gekanteld’ gewerkt. Op pag. 8 staat: “Klanten ervaren
verschil in benadering sinds Kanteling”, maar er wordt alleen ingegaan op
de procedures, niet op de inhoud. Op pag. 9 staat dat dit onderwerp meer
kwalitatief moet worden onderzocht, mee eens!
- Er
zijn 1000 mensen aangezocht om te reageren op de vragenlijst, we gaan ervan
uit dat dit een representatieve steekproef is geweest. Degenen die
vervolgens reageren worden meegenomen in het onderzoek: is bekeken wat de
kenmerken zijn van de respondenten? Zijn dit gezagsgetrouwe mensen die
vinden dat ze mee moeten doen aan zo’n onderzoek? Reageren analfabeten,
anderstaligen, laag-opgeleiden? (waarschijnlijk niet). Kortom: hoe
representatief zijn de respondenten voor de klantenpopulatie van de Wmo?
- p.10:
reactie van een respondent die stelt dat het slecht gesteld is met de
deskundigheid van mensen die indicaties moeten afgeven. Heel zorgelijk!
- p.11:
Het feit dat klanten (totaal 41%) eerst bij familie / vrienden en andere
organisaties gingen rondkijken voor hulp en ondersteuning, is niet het
gevolg van gekanteld denken en handelen van het Wmo-loket, maar van de
mensen zelf. Ze doen dit namelijk uit zichzelf voordat ze bij het
Wmo-loket aankloppen. Met dit verhaal kun je dus niets bewijzen over het
gekantelde denken en handelen van de Wmo-medewerkers.
- P.
11: positief is dat in 72% van de gevallen het gesprek met een
Wmo-medewerker geleid heeft tot het hebben van meer contacten buitenshuis.
Kunnen we zicht krijgen op hoe dit werkt? Wat zijn de succesfactoren van
deze gesprekken?
- p.
14: Gaat alleen in op tevredenheid over hulpmiddelen en voorzieningen.
- Er staat niets in over het aantal keukentafelgesprekken, wanneer die gevoerd worden en hoe.
[1] Er zijn 1000 mensen aangezocht om te reageren op de
vragenlijst, we gaan ervan uit dat dit een representatieve steekproef is
geweest. Degenen die vervolgens reageren worden meegenomen in het onderzoek: is
bekeken wat de kenmerken zijn van de respondenten? Zijn dit gezagsgetrouwe
mensen die vinden dat ze mee moeten doen aan zo’n onderzoek? Reageren
analfabeten, anderstaligen, laag-opgeleiden? (waarschijnlijk niet). Kortom: hoe
representatief zijn de respondenten voor de klantenpopulatie van de Wmo?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten